Rafael Alberti – De ogen van Picasso


De ogen van Picasso

Altijd een en al ogen,
onontkoombare ogen.
Met zijn ogen eet hij woorden.
Hij is een zevenoog.
Honderdduizend ogen in twee ogen.
De grote oogopslag.
als een donkere knop
en nog een knop.
Sleutelgaten waardoor hij
schilderijen ziet.
Je spert je ogen open
als hij je bijt met zijn ogen.
Het oog van de naald
met de draad die hij door een tekening haalt.
Hij nagelt je vast met zijn ogen
In één knippering van je ogen.
Oog dat loert,
aanvalt,
verschroeit,
onderzoekt.
Oog van liefde.
Oog dat waakt,
een schildwacht.
Spoor aan de laars,
een kaars,
rebellenoog dat openbaart.

Sluit ze niet, die ogen,
Sla ze niet neer die ogen.
Leg ze af, die ogen,
Ruk ze uit, die ogen
en je bent kreupel
of je bent mank.
Dan zet je jezelf weer in elkaar,
of je haalt jezelf uit elkaar,
je zet je neus af
en zet hem weer op,
zet hem nog eens af
en zet er twee op.

oog dat je aan het spit rijgt,
dat je pezen doorsnijdt,
dat je tepels doet rijzen,
dat je tepels doet verkleinen,
waarvan je een vuistslag kunt krijgen,
dat je billen doet zwellen,
je berooft van je billen,
je met een snoer omwikkelt.
je aan een draad rijgt,
je binnenstebuiten zal rukken
helemaal in stukken,
je zal ranselen, in elkaar zal drukken,
aan elkaar genaaid, vernietigd,
een lappendeken, vloeibaar.

Dierenogen,
moordende ogen,
ogen die doden,
navelogen,
zondvloedogen,
siddering,
aardbeving,
zeebeving,
afgrond,
bloem.

Ogen van blauwe stier,
ogen van stierenzwart,
ogen van rode stier.
Ogen.

Zij zijn het met en het zonder,
het zonder en het met.
Met dit en zonder dit,
verplaatst, tegenstrijding,
wreed, gekweld,
het volmaakte en het overschot.
De wereld van rust
hing aan een draad.
Hij sneed hem door.
In die warrige kluwen,
een, chaotische klomp,
zette hij het scherp
van zijn mes, zijn penseel.

De wereld tolt, springt,
gaat aan flarden, zingt,
hinnikt, woelt zich bloot,
schrikt zich dood.
D’r uit met die ogen!
Haal ze weg, die ogen!
Wie verdraagt die ogen?
Ik wil een bloem zijn.
Maar ik ben een vis.
Ik wil een vis zijn.
Maar ik ben een appel.
Ik wil een meermin zijn.
Maar ik ben een haan.
Ik wil de nacht zijn.
Maar ik ben de morgen.

Mijn dood zijn die ogen,
pijlenogen,
schilderogen,
misleidende ogen.
Hier! De slachting.
Hier! De verwachting,
de fusillering,
de ruïnering,
de vrede, de verlossing.

Oog, dat uit klei een bord kan wringen.
Oog, dat een kruik omhoog doet bollen.
Oog, dat een duif rond doet tollen.
Oog, waar een geit uit komt springen.
Leve die ogen!
Licht voor die ogen!
Lijnen en regenbogen
voor die twee ogen!
Alle liefde voor die ogen.
De hele hemel voor die ogen.
De hele zee voor die ogen.
De eeuwigheid voor die ogen.(vertaling Alfonso Nypels)


Los ojos de Picasso

Siempre es todo ojos.

No te quita los ojos.

Se come las palabras con los ojos.

Es el siete ojos.

Es el cien mil ojos en dos ojos.

El gran mirón

como un botón marrón

y otro botón.

El ojo de la cerradura

por el que se ve la pintura.

El que te abre bien los ojos

cuando te muerde con los ojos.

El ojo de la aguja

que sólo ensarta cuando dibuja.

El que te clava con los ojos

en un abrir y cerrar de ojos.



El ojo avizor,

agresor,

abrasador,

inquisidor.

El ojo amor.

El ojo en vela,

centinela,

espuela,

candela,

el que se rebela y revela.



No cierra los ojos.

No baja los ojos.

Te quita los ojos.

Te arranca los ojos

y te deja manco

o te deja cojo.

Luego te compone

o te descompone,

la nariz te quita,

luego te la pone,

después te la quita

o te pone dos.



Ojo que te espeta,

que te desjarreta,

te agranda las tetas,

te achica las tetas,

te hace la puñeta,

te levanta el culo,

te deja sin culo,

te vuelve un alambre,

te ensarta en estambre,

te ve del revés,

todo dividido,

tundido, partido,

cosido, raído, zurzido, fluido.



Ojos animales,

letales,

mortales,

umbilicales.

Ojos cataclismo,

temblor,

terremoto,

maremoto,

abismo,

flor.



Ojos toro azul,

ojos negro toro,

ojos toro rojo.

Ojos.



Son el con y es sin,

son el sin y el con.

Con esto y sin esto,

traspuestos, opuestos,

crueles, molestos,

el sumo y el resto.



El mundo tranquilo

pendía de un hilo.

Y el desbarajuste

de la gran baraja

cortó con su filo

su pincel navaja.



Salta el mundo, vuela.

Hecho añicos canta,

relincha, arde en vela,

se espanta.



¡Afuera esos ojos!

¡Quítenme esos ojos!

¿Quién trajo esos ojos?



Yo quiero ser flor.

Pero soy un pez.

Yo quiero ser pez.

Pero soy manzana.

Quiero ser sirena.

Pero soy un gallo.

Quiero ser la noche

y soy la mañana.



Mátenme esos ojos,

virojos,

pintojos,

ojos trampantojos.



Aquí la matanza,

aquí la esperanza,

el fusilamiento,

el derrumbamiento,

la paz, la bonanza.



Ojo, que remonto plato.

Ojo, que salto hecho jarra.

Ojo, que giro paloma.

Ojo, que remonto cabra.



Vivan esos ojos.

Luz para esos ojos.

Líneas y colores

para esos dos ojos.



Todo el amor para esos ojos.

El cielo entero para esos ojos.

El mar entero para esos ojos.

La tierra entera para esos ojos.

La eternidad para esos ojos.


Rafael Alberti (1902-1999)