Francesco Petrarca - De ogen die zo inspirerend waren... (Sonnet 292)

De ogen die zo inspirerend waren,
De armen, handen, voeten en het hoofd
Van haar die mij gemoedsrust heeft geroofd
En mij heeft afgezonderd van de schare,

De van het puurste goud gesponnen haren,
De lach die, opgevlamd en weer gedoofd,
Een paradijs op aarde heeft beloofd
Zijn stof waaruit de ziel is heengevaren.

Ik klaag en rouw omdat ik door bleef leven
En het beminde lichtpunt niet meer zie
Dat mij bij storm een baken was gebleven.

De dichtader is drooggevallen die
Mij menig liefdeslied heeft ingegeven,
En aan mijn lier ontstijgt een elegie.

Francesco Petrarca

--

Gli occhi, di ch’io parlai sì caldamente,
Et le braccia, et le mani, e i piedi, e ‘l viso,
Che m’avean sì da me stresso diviso,
Et fatto singularda l’altra gente;

Le crespe chiome d’or puro lucente,
E ‘l lampeggiar de l’angelico riso,
Che solean fare in terra un paradisio,
Poca polvere son, che nulla sente.

Et io pur vivo, onde mi doglio et sdegno,
Rimaso senza ‘l lume ch’ amai tanto,
In gran fortuna, e ‘n disarmato legno.

Or sia qui fine al mio amoroso canto:
Secca è la vena de l’usato ingegno,
Et la cetera mia rivolta in piano.