J.H. (Koos) Speenhoff - Brief van een moeder aan haar zoon die in de nor zit


Brief van een moeder aan haar zoon die in de nor zit

Mijn lieve zoon, je Moeder laat je weten,
Als dat ze jou geheel niet kan vergeten;
't Is negen uur, je vader is naar bed
En in mijn handen heb ik jouw portret.
't Is stil in huis maar voor dat ik ga leggen,
O jongenlief, mot ik je nog wat zeggen;
Dat ik van narigheid geen raad meer weet,
Dat ik geen rustig stukkie brood meer eet.

Ik lig soms heel den nacht van jou te droomen,
Totdat de tranen in mijn oogen komen;
Ik ben al oud, 't maakt me zoo kapot,
't Is toch zoo hard dat ik jou missen mot.
En Vader wil jouw naam in huis niet hooren,
Dat heeft ie mij daar net nog zoo bezworen,
Wanneer ik soms maar even van jou praat,
Vloekt hij mij stijf, je weet wel hoe dat gaat.

En op je meisje mot je ook niet hopen,
Die zag 'k 'n Zondag met een ander loopen,
Ze had die hoed die jij haar gaf nog op,
Die met die veer, die droeg ze op haar kop.
Van al jouw centen speelt ze nou de dame,
Die kakmadam, ze moest zich liever schame',
Nou jij voor haar de nor ben ingegaan,
Nou loopt ze als een sloerie op de baan.

Maar hou' je stil, dat zal haar wel berouwen,
Laat ze gerust met heel de buurt gaan sjouwen,
't Was niks voor jou, jij mot 'n ander wijf,
Jij mot er een met voortgang in haar lijf
Zoals Marie, je weet wel, met die tanden,
Daar zul je heel wat beter mee belanden,
Die mag jou graag, dat weet ik al 'n tijd,
Als ze maar durfde had ze 't jou gezeid.

Ze zorgt toch o zoo goed voor 't werk en 't eten,
Ze breit je kousen als ze zijn versleten,
Door haar zal jij geen smerigheid meer doen
En ook geen messen trekken zo als toen;
Wanneer ik daaraan denk dan moet 'k grienen,
Jij kan met verven toch je brood verdienen
En als je heel je straf hebt afgedaan,
Mot jij weer naar je ouwe baas toe gaan.

Al scheldt de buurt, daar moet je niet om malen,
We komen samen om je af te halen,
Marie en ik, we wachten bij de poort,
Met 'n schoon halfhempje en een staande boord.
Dan koop ik voor een dubbeltje sigaren,
Je houten pijpje zal ik trouw bewaren,
En als je thuis komt, is je potje gaar,
Dan staat er spek met kroten voor jou klaar.

Ik voel de slaap al in mijn oogen komen,
Je moeder gaat nou zeker van je droomen,
Want als ik jou niet overdag mag zien,
Zie ik je in mijn droom vannacht misschien.
Dan zie ik jou in 't hoekie zitten rooken
En sta ik bij 't fornuis de pot te kooken
Vergeet je moeder niet, o jongenlief,
De lamp gaat uit, ik eindig nu mijn brief.

Koos Speenhoff (1869-1945)