JC van Schagen - Narrenwijsheid

Narrenwijsheid

Niets is, dat niet goddelijk is
daarom wil ik niets uitzonderen
ik geef geen namen

ik laat adel en schoonheid liggen, ik vraag niet naar recht
ik blijf niet staan bij slecht en lelijk
goed en deugdzaam gaan mij niet aan

de regen regent over bos en zee en over de stille velden
in de slootjes regent de regen, op de verre buitenwegen en op
het zinken platje van de keuken
in de vuile gootjes van de binnenstad regent de regen en de
regen regent op de keetjes van de burgerwacht
en op het trottoir met de natte krant, de uienschil en het
lucifertje
de gevangene in zijn cel hoort de regen, de moeder staat voor
het raam met haar kindje
de kelner staart in de regen door de spiegelruit voorbij het
kleintje koffie
de politicus loopt op en neer in zijn kamer en bedenkt wat hij
zeggen zal, maar hij blijft staan en luistert naar de regen
de regen regent over de schepen in de havens, over het station
en de emplacementen, over de fabrieken buiten de stad
en over het oude paard van de kolenwagen aan de overkant
zachtjes ritselt de regen in de graskantjes van de weg
hij leekt langs de planken van het fietsenhok en langs het
warme gezicht van het schoolmeisje
langs het gelaat van de oude man, die heeft liefgehad langs
de vale gezichten van de chauffeur en de journalist met zijn
potloodje
op de rode pannendaken der oude huizen, op de afdakjes en
de binnenplaatsen, in de steegjes en de hofjes en in de groene
grachten van de oude stad regent de regen
hij regent pokkeputjes in het kille strand, waar het seizoen
verkeken is
op de daken der hotels met de rood pluche kamertjes regent
hij, over de lege ambtenaarsbuurten en de bouwterreinen
op de tramremise en de kar van de bakker, op de werkman
van het sintelpad
en er is een diepe, zwarte toon gekomen in de dingen oud en
dromerig en vertrouwd

zo regent de regen
daarom geef ik geen namen
ik ga maar en ben

JC van Schagen

Uit: Ik ga maar en ben (Uitgeverij G.A. van Oorschot, 1972)