Cornelis Honingh - Te Scheveningen


Te Scheveningen

Ik slenterde 't strand op en neder,
Zo druk werd in eens 't om me heen,
'k Begreep niet, wat plotseling die vrouwen
En knapen toch bracht op de been.

Ik tuurde en zag eindlijk de pink ook,
Zij wiegde op de deining der zee.
De manschap kon 'k ras onderscheiden,
Ze maakten het anker al reê.

Doch voor het nog uit werd geworpen,
Daar plaste al een jongen naar boord,
Zijn broertje, te paard op zijn schouders,
Die droeg hij in zee met zich voort.

't Klein ventje met fladderende haren
Nam 't mutsje af van broer, die hem droeg.
Hij wenkte, hij wuifde naar vader,
Die lachend hem wachtte op de boeg.

Toch scheen die het wachten te lang toe:
Hij waadde de twee tegemoet,
Hij pakte, hij kuste zijn jongste,
Met handdruk werd de oudste begroet.

En juublend ging 't drietal naar strand toe,
Die 't zagen, ze jubelden mee -
Maar treurig en stil sloop ik henen,
En klagend klonk 't ruisen der zee.

Cornelis Honingh (1845-1896)

Uit: Geen zomer, 1880

Schilderij: Edward William Cooke
http://www.scheveningen1813-2013.nl/strandschilders/18001900/cooke/index.html



pink = vissersboot