Carlos Drummond de Andrade - Wat de Peixoto-buurt...


Wat de Peixoto-buurt...

Wat de Peixoto-buurt
niet van ons weet
en heeft vergeten!

Anita Garibaldi-straat
en Siquera Campos-straat
(Francisco Braga,
Décio Vilares
op de loer, doen ze
of ze niets zien?)

Het trottoir in de schemer
heen en weer heen en
weer weer,
zijweg naar de tunnel
op zoek naar het maagdenvlies?
Weer terug:
een bankje op het plein. Bamboes.
Bamboebosje in een bries van au-au.

De bard en het meisje waren verliefd
in de Afhankelijkheidsstrijd.
Ironie van de liefde
of alleen ironie?

Straat van de 5de juli (grens
met het rijk der duisternis),
onder het oog van
nietsvermoedende huizen
gooiden we in de tuinen
en in de brievenbussen
niet goed te praten boekwerkjes
met andermans opdrachten,
brokstukken.

Laat hij de hond los? Bewaar me.
Vijfhonderd bloedhonden breken los.
Ze huilen het stramien
van bandeloze liefde.
Zie je wel? Het is in mij,
in de bard dat ze blaffen.

Dommigheid van een dom ding.
Het is al over negenduizend uur,
hoogste tijd terug te keren
naar het heiligdom van de maagd.
Nog heel eventjes. Nee.
Ik, de wijze koning, ik beveel.
Ze lacht. Lachen om mij. We blijven.

Vingers in elkaar,
verlangens parallel
in het pueriele park.
Edmundo-plein, hallo,
Bittencourt met bulderende bas.
Als hij ons zou zien zitten zoenen,
kwijlend, niet voor de eerste keer,
schrijft hij dan ingezonden brieven?

Kind als een kip zonder kop,
lachend om alles en niets,
wie de kleinste woordjes weet,
weet je waar we naar toe gaan?
Naar bed.
Niets daarvan. Slechts brandende
probeersels. Ik zwijg.

Reis over de borsten. Omlaag.
Achterlangs.
Als ik verder ga,
wie houdt me vast?
als ik het hierbij laat,
wie brengt me tot rust?

Twintig jaar later kom ik
weer door de Peixoto-buurt,
getuige van onze rendez-vous,
die vandaag niets meer weet,
van dit onhandig gedoe.

Uit: De liefde, natuurlijk.
Vertaald door August Willemsen

O que o Bairro Peixoto
sabe de nós, e esqueceu!
Rua Anita Garibaldi
e Rua Siqueira Campos.
(Francisco Braga,
Dínio Vilares
nos espiando,
fingem que não?)

O calçadão na penumbra
andança que vai e volta
voltivai
a derivar para o túnel
em busca do hímen?
Volta:
banco de praça. Bambus.
Bambuzal de brisa em ais.

O bardo e a garota amavam-se
em guerras de Dependência.
Seria brinco de amor
ou era somente brinco.

5 de julho (fronteira
do reino escuro)
à face
de casas desprevenidas
jogávamos nos jardins
e nas caixas de correio
volumes indesculpáveis
de alheias dedicatórias
pedacinhos.

Se salta o cachorro? Credo.
Saltam quinhentos mastins.
Ganem a traça
de amor sem regulamento.
Prende mata esfola queima.
Viu? É dentro de mim, é dentro
do basdo que estão ganindo.

Bobeira de bobo besta.
Passa de nove mil horas,
urge voltar ao sacrário
de virgem.
Só mais um tiquinho. Não.
Sou eu, rei sábio, que ordeno.
Ri. Rimos de mim. Ficamos.

Dedos entrelaçados
e desejos geminados
no parque tão pueril.
Praça Edmundo, olá,
Bittencourt de berros brabos.
Se acaso nos visse aos beijos
babados, reincidentes,
protestava no jornal?

Menina mais sem juízo
rindo riso sem motivo
no jogo de diminutivos,
sabe o que estamos fazendo?
Amor.
Não é nada disso. Apenas
primícias cálidas. Calo-me.
Viajar nos seios. Embaixo.

Por trás.
Se vou mais longe, quem vai
me segurar?
Se fico por aqui mesmo,
quem vem me ressenerar?

Passo vinte anos depois
no mesmo Bairro Peixoto.
Ele que a tudo assistia,
nada lembra, no sol posto,
deste episódio canhoto.

Carlos Drummond de Andrade (1902-1987)